C:\WINDOWS>HELP IF
Conditionele verwerking in batchprogramma's uitvoeren.
IF
[NOT
] ERRORLEVEL nummer opdracht
IF
[NOT
] tekenreeks1==tekenreeks2 opdracht
IF
[NOT
] EXIST bestandsnaam opdracht
NOT Bepaalt of Windows de opdracht alleen moet
uitvoeren als de toestand onwaar is.
ERRORLEVEL nummer Bepaalt een ware toestand als de laatste
uitvoering van
het programma een exitcode heeft
geretourneerd die
gelijk is aan of groter dan het opgegeven
nummer.
tekenreeks1==tekenreeks2 Bepaalt een ware toestand als de
opgegeven
teksttekenreeksen overeenkomen.
EXIST bestandsnaam Bepaalt een ware toestand als de opgegeven
bestandsnaam
bestaat.
opdracht Bepaalt de opdracht die moet worden
uitgevoerd als
wordt voldaan aan de toestand. De opdracht
kan worden
gevolgd door de opdracht ELSE die de
opdracht na het
sleutelwoord ELSE zal uitvoeren als de
opgegeven
toestand ONWAAR is.
ELSE moet op dezelfde regel staan als de opdracht na de IF.
Bijvoorbeeld:
IF EXIST bestandsnaam. (
del bestandsnaam.
) ELSE (
echo bestandsnaam. ontbreekt.
)
Het volgende voorbeeld zal NIET werken omdat de opdracht Del moet
worden
afgesloten door een newline:
IF EXIST bestandsnaam. del bestandsnaam. ELSE echo
bestandsnaam. ontbreekt
Het volgende voorbeeld werkt ook niet omdat de opdracht ELSE op
dezelfde
regel moet staan als het einde van de opdracht IF:
IF EXIST bestandsnaam. del bestandsnaam. ELSE echo
bestandsnaam. ontbreekt
Het volgende voorbeeld werkt als u alles op een regel wilt
hebben:
IF EXIST bestandsnaam. (del bestandsnaam.) ELSE echo
bestandsnaam. ontbreekt
Als de opdrachtextensies zijn ingeschakeld, verandert IF als
volgt:
IF
[/I
] tekenreeks1 vergelijkingsoperator tekenreeks2
opdracht
IF CMDEXTVERSION getal opdracht
IF DEFINED variabele opdracht
waarbij de vergelijkingsoperator één van de volgende
mogelijkheden kan zijn:
EQL - is gelijk aan
NEQ - is niet gelijk aan
LSS - kleiner dan
LEQ - kleiner dan of gelijk aan
GTR - groter dan
GEQ - groter dan of gelijk aan
De schakeloptie /I, indien opgegeven, geeft aan dat het
vergelijken van
reeksen niet hoofdlettergevoelig is. De optie /I kan ook gebruikt
worden
voor IF met tekenreeks1==tekenreeks2. Deze vergelijkingen zijn
algemeen,
omdat als tekenreeks1 en tekenreeks2 bestaat uit numerieke
tekens, de
tekenreeksen geconverteerd worden naar getallen en er een
numerieke
vergelijking wordt uitgevoerd.
De voorwaarde CMDEXTVERSION werkt net als ERRORLEVEL, behalve dat
het
vergelijkt met een intern versienummer dat verbonden is met de
opdracht-
extensies. De eerste versie is 1 en wordt verhoogd met 1 als
belangrijke uitbreidingen worden toegevoegd aan de
opdrachtextensies.
De voorwaarde CMDEXTVERSION is nooit waar als de
opdrachtextensies
uitgeschakeld zijn.
De voorwaarde DEFINED werkt net als EXISTS behalve dat het de
naam van een omgevingsvariabele neemt en als waar retourneert als
de
omgevingsvariabele is opgegeven.
%ERRORLEVEL% zal uitbreiden in een tekenreeksweergave van de
huidige
waarde van ERRORLEVEL, maar dit gebeurt alleen als er nog geen
omgevingsvariabele ERRORLEVEL is. Als ERRORLEVEL reeds bestaat,
krijgt
u de waarde daarvan. Het volgende voorbeeld laat het gebruik van
ERRORLEVEL zien, nadat een programma is uitgevoerd:
goto answer%ERRORLEVEL%
:answer0
echo Programma heeft retourneercode 0
:answer1
echo Programma heeft retourneercode 1
U kunt ook de numerieke vergelijkingen hierboven gebruiken:
IF %ERRORLEVEL% LEQ 1 goto okay
%CMDCMDLINE% zal uitbreiden in de oorspronkelijke opdrachtregel
die
is doorgegeven aan CMD.EXE voordat verwerking door CMD.EXE is
gestart,
maar dit gebeurt alleen als er nog geen omgevingsvariabele
CMDCMDLINE
is. Als CMDCMDLINE reeds bestaat, krijgt u de waarde daarvan.
%CMDEXTVERSION% zal uitbreiden in een tekenreeksweergave van de
huidige
waarde van CMDEXTVERSION, maar dit gebeurt alleen als er nog geen
omgevingsvariabele CMDEXTVERSION is. Als CMDEXTVERSION reeds
bestaat,
krijgt u de waarde daarvan.
C:\WINDOWS>HELP LABEL
De volumenaam van een schijf maken, wijzigen of verwijderen
LABEL
[station:
][naam
]LABEL
[/MP
] [volume
] [naam
]station: Geeft de stationsletter van een station aan.
naam Geeft de naam van het volume aan.
/MP Geeft aan dat het volume moet worden behandeld
als
koppelpunt of als volumenaam.
volume Geeft het koppelpunt, de volumenaam of
stationsletter
(gevolgd door een dubbele punt) aan. Als de
volumenaam
is opgegeven, is de optie /MP niet nodig.
C:\WINDOWS>HELP MD
Een nieuwe map maken.
MKDIR
[station:
]pad
MD
[station:
]pad
Als opdrachtextensies zijn ingeschakeld, verandert MKDIR als
volgt:
MKDIR maakt alle tussenliggende mappen in het pad, indien nodig.
Bijvoorbeeld: neem aan dat \a niet bestaat, dan is de opdracht:
mkdir \a\b\c\d
hetzelfde als:
mkdir \a
chdir \a
mkdir b
chdir b
mkdir c
chdir c
mkdir d
Dit is wat u moet typen als de extensies zijn uitgeschakeld.