ColorConsole [Version 1.3.3000]
Microsoft Windows XP [Version 5.1.2600]
(C) Copyright 1985-2001 Microsoft Corp.

C:\WINDOWS>HELP SORT
SORT [/R] [/+n] [/M kB] [/L landinstelling] [/REC record-bytes]
[[station1:][pad1]bestandsnaam1] [/T [station2:][pad2]]
[/O [station3:][pad3]bestandsnaam3]

/+n Bepaalt het tekennummer, n, waarmee
elke
vergelijking begint. /+3 geeft aan
dat elke
vergelijking moet beginnen bij het
derde teken
op elke regel. Regels met minder
dan n tekens
worden ingevoegd voor andere
regels. Standaard
beginnen vergelijkingen bij het
eerste teken
op elke regel.
/L[OCALE] landinstelling Onderdrukt de
standaardlandinstelling voor
het systeem met de opgegeven
landinstelling. De
landinstelling ""C"" geeft de
snelste
invoegvolgorde en is momenteel de
enige optie.
Het sorteren is niet
hoofdlettergevoelig.
/M[EMORY] kilobytes Bepaalt de hoeveelheid
hoofdgeheugen die wordt
gebruikt voor het sorteren, in
kilobytes. De
hoeveelheid geheugen is minimaal
160 kB. Als
de hoeveelheid geheugen wordt
opgegeven, wordt
precies die hoeveelheid gebruikt
voor het
sorteren, ongeacht hoeveel
hoofdgeheugen
beschikbaar is.

De beste prestaties worden
gewoonlijk bereikt
door geen hoeveelheid geheugen op
te geven.
Standaard gebeurt het sorteren in
één keer
(zonder tijdelijk bestand) als het
sorteren
binnen de standaardhoeveelheid
geheugen
kan. Anders gebeurt het sorteren in
twee
keer (waarbij de gedeeltelijk
gesorteerde
gegevens worden opgeslagen in een
tijdelijk
bestand) zodat de hoeveelheid
gebruikt
geheugen gelijk is voor het
sorteren en
samenvoegen. De
standaardhoeveelheid geheugen
is 90% van het beschikbare
hoofdgeheugen
als zowel de invoer als uitvoer
bestanden
zijn, en 45% in alle andere
gevallen.
/REC[ORD_MAXIMUM] tekens Bepaalt het maximum aantal tekens
in een
record (standaard is 4096, maximum
is 65535)
/R[EVERSE] Keert de sorteervolgorde om
(sorteert van Z
naar A en van 9 naar 0).
[station:][pad1]
bestandsnaam1 Bepaalt welk bestand wordt
gesorteerd. Als dit
niet wordt opgegeven, wordt de
standaardinvoer
gesorteerd. Het opgeven van het
invoerbestand
is sneller dan het herleiden van
hetzelfde
bestand als standaardinvoer.
/T[EMPORARY]
[station2:][pad2] Bepaalt het pad van de map die de
tijdelijke
opslag van het sorteren bevat, als
de gegevens
niet passen in het hoofdgeheugen.
Standaard
wordt de tijdelijke map van het
systeem
gebruikt.
/O[UTPUT]
[station3:][pad3]
bestandsnaam3 Bepaalt het bestand waarin de
gesorteerde
invoer wordt opgeslagen. Indien
niet
opgegeven, worden de gegevens
opgeslagen in
de standaarduitvoer. Het opgeven
van het
uitvoerbestand is sneller dan het
herleiden
van de standaarduitvoer naar
hetzelfde
bestand.




C:\WINDOWS>HELP START
Een apart venster starten om een opgegeven programma of opdracht
uit
te voeren.

START ['titel'] [/D pad] [/I] [/MIN] [/MAX] [/SEPARATE /SHARED]
[/LOW /NORMAL /HIGH /REALTIME /ABOVENORMAL
/BELOWNORMAL]
[/WAIT] [/B] [/AFFINITY <hex.-affiniteit>]
[opdracht/programma]
[parameters]

'titel' Titel om weer te geven in titelbalk van venster.
pad Startmap
B Toepassing starten zonder een nieuw venster te
maken. De
toepassing reageert niet op ^C. Als het verwerken
van ^C
niet wordt ingeschakeld, kan de toepassing alleen
met
^Break worden onderbroken
I De nieuwe omgeving wordt de oorspronkelijke
omgeving die
is doorgegeven aan cmd.exe en niet de actieve
omgeving.
MIN Venster geminimaliseerd starten
MAX Venster gemaximaliseerd starten
SEPARATE 16-bits Windows-programma starten in eigen
geheugenruimte
SHARED 16-bits Windows-programma starten in gedeelde
geheugenruimte
LOW Toepassing starten in prioriteitsklasse IDLE
NORMAL Toepassing starten in prioriteitsklasse NORMAL
HIGH Toepassing starten in prioriteitsklasse HIGH
REALTIME Toepassing starten in prioriteitsklasse REALTIME
ABOVENORMAL Toepassing starten in prioriteitsklasse
ABOVENORMAL
BELOWNORMAL Toepassing starten in prioriteitsklasse
BELOWNORMAL
AFFINITY De nieuwe toepassing heeft het opgegeven
processoraffiniteitsmasker, opgegeven als
hexadecimaal getal
WAIT Toepassing starten en wachten totdat de
toepassing wordt
beëindigd
opdracht/programma
Als het een interne cmd-opdracht of een
batchbestand is,
wordt de opdrachtprocessor uitgevoerd met optie
/K voor
cmd.exe. Dit houdt in dat het venster openblijft
nadat
de opdracht is uitgevoerd.

Als het geen interne cmd-odpracht of batchbestand
is, is
het een programma en zal het worden uitgevoerd
als een
toepassing in een venster of als een
consoletoepassing.

parameters Dit zijn de parameters die worden doorgegeven aan
de
opdracht of aan het programma.

Opmerking: De opties SEPARATE and SHARES worden niet ondersteund
op 64-bits
platformen.
Als opdrachtextensies zijn ingeschakeld, verandert het extern
aanroepen
van opdrachten via de opdrachtregel of de opdracht START als
volgt:

Niet-uitvoerbare bestanden kunnen worden aangeroepen via hun
bestands-
koppeling door alleen maar de bestandsnaam te typen als een
opdracht
(b.v. WORD.DOC zal de toepassing starten die is gekoppeld aan
bestands-
extensie .DOC). Zie de opdrachten ASSOC en FTYPE voor het maken
van deze
koppelingen binnen een opdrachtscript.

Als een 32-bits GUI-toepassing wordt uitgevoerd, wacht CMD.EXE
niet op
beëindiging van de toepassing voordat wordt teruggekeerd naar de
opdracht-
prompt. Dit nieuwe gedrag treedt NIET op als de toepassing wordt
uitgevoerd
vanuit een opdrachtscript.

Als een opdrachtregel wordt uitgevoerd die begint met de
tekenreeks 'CMD '
zonder extensie of pad-qualifier, wordt 'CMD' vervangen door de
waarde van
de variabele COMSPEC. Dit voorkomt dat CMD.EXE wordt opgepikt uit
de
actieve map.

Als een opdrachtregel wordt uitgevoerd waarvan het eerste
gedeelte GEEN
extensie bevat, gebruikt CMD.EXE de waarde van omgevingsvariabele
PATHEXT
om te bepalen naar welke extensies moet worden gezocht en in
welke
volgorde. De standaardwaarde voor PATHEXT is:

.COM;.EXE;.BAT;.CMD

Opmerking: de syntaxis is gelijk aan variabele PATH, waarbij
puntkomma's
de onderdelen scheiden.

Als bij het zoeken naar een uitvoerbaar bestand geen
overeenkomende extensie
wordt gevonden, wordt gekeken of de naam overeenkomt met een
mapnaam. Als dat
het geval is, wordt de Verkenner op dat pad gestart door de
opdracht START.
Als het gebeurt vanaf een opdrachtregel, is dit hetzelfde als het
typen van
CD /D naar dat pad.



C:\WINDOWS>HELP SUBST
Een pad aan een stationsletter koppelen.

SUBST [station1: [station2:]pad]
SUBST station1: /D

station1: Bepaalt het virtuele station waaraan u een pad
wilt toewijzen.
[station2:]pad Bepaalt het fysieke station en pad waaraan u
een
virtueel station wilt toewijzen.
/D Verwijdert een gekoppeld (virtueel) station.

Als u een lijst met huidige virtuele stations wilt weergeven,
typt u SUBST zonder parameters.




GOTO : HELP TIME









Windows-10


... Windows 10 FAQ
... Windows 10 How To


Windows 10 How To


... Windows 11 How To
... Windows 10 FAQ



De opdracht SORT - Invoer sorteren.

HTTP: ... console/nl/061.htm
0.077
8537

Rename files recursively in lower and upper case via the address bar!

Background color and selection in Explorer and tree structure Win 11, 10, 8.1, ...!

WinScan2PDF and WIA (Windows Image Acquisition / Capture)!

WIA, or TWAIN scanner interface support on Windows!

See the full load on the new CPU and watch it in the Windows 11/10 Task Manager!

In Q-Dir, change the list view to details?



(0)